- afrijden
- {{afrijden}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [vertrekken] drive off/away ⇒ ride off/away 〈te paard〉, leave 〈bus, trein〉, depart 〈bus, trein〉2 [naar een lagere plaats rijden] drive down ⇒ ride down 〈te paard〉3 [rijexamen afleggen] take/do one's driving test♦voorbeelden:2 een heuvel afrijden • ride/drive down a hillII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [ten einde doorrijden] drive to the end of ⇒ ride to the end of 〈te paard〉2 [dresseren] break in ⇒ 〈beweging geven〉 exercise3 [afmatten] ride/drive (too) hard4 [doen verliezen] cut off (in an accident) 〈arm, been e.d.〉5 [door veel/wild rijden doen slijten] wear out♦voorbeelden:1 de hele stad afrijden • ride/drive all over town5 hij had de auto in drie jaar afgereden • he'd worn the car out in three years
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.